ESSAY ‘Biecht van een slechte erfgoedzorger'

Door gedreven erfgoedprofessionals

Ieder jaar volgen ongeveer 15 gedreven erfgoedprofessionals de leergang Erfgoedfilosofie bij de ErfgoedAcademie. Inmiddels zijn er in totaal rond 130 alumni van de ErfgoedAcademie. Het resultaat van deze leergang zijn nieuwe, verrassende erfgoed inzichten, een netwerk en mooie essays als resultaat. Essays die we graag ook met andere professionals delen.

Frank Vehof schreef over de waarde van verval voor de monumentenzorg’ ?

Frank Vehof2

Frank Vehof, schreef dit essay als afsluiting van de leergang Erfgoedfilosofie, de verdiepende opleiding van de ErfgoedAcademie. In deze leergang reflecteer je samen met andere professionals op belangrijke erfgoedopgaven en bediscussieer je hedendaagse dilemma’s met bijzondere masters uit de erfgoedsector.

Biecht van een slechte erfgoedzorger

Eigenlijk ben ik een slechte erfgoedzorger. Ik heb namelijk een grote voorliefde voor verval en verlatenheid. Eén van mijn hoogtepunten als erfgoedliefhebber was het illegaal betreden van kasteel Nijenbeek toen het een vervallen ruïne was, enkel gemarkeerd door het bordje ‘verboden toegang’. Ik baande mij een weg langs het prikkeldraad, sprong over het slootje en klauterde over de ingestorte muren van het kasteel. Wat was het heerlijk om te dwalen tussen de brokstukken van het verleden, jezelf voor te stellen hoe fris het moet zijn geweest om je behoefte te doen op het gemak dat rechtstreeks uitkwam op de slotgracht. Op deze illegale manier heb ik talloze verlaten ruïnes in binnen- en buitenland bezocht.

Ik heb echt wel mijn best gedaan een goede erfgoedzorger te worden. Ik heb zelfs 4 jaar bij BOEi gewerkt als projectmanager voor het herbestemmen van monumenten. Maar ik was er niet erg goed in. Ik vond het vooral mooi om met de bouwkundigen dichtgespijkerde deuren open te maken om te ontdekken welke verborgen wereld er achter de muren van het gebouw schuilging. Als het herbestemmingsproject eenmaal was voltooid, was ik diep van binnen teleurgesteld. Geen enkele keer hadden we het gebouw mooier opgeleverd dan dat ik het voor het eerst in vervallen staat had aangetroffen. Terugkijkend denk ik dat deze teleurstelling de belangrijkste reden is geweest waarom ik mijn baan bij BOEi heb opgezegd.

‘Erfgoed is van en voor iedereen’

Maar als liefhebber van verval en verlatenheid is het in de erfgoedzorg roeien tegen de stroom in. De wens om gebouwen in stand te houden is immers de raison d'être van de monumentenzorg. Als het niet meer kan in de oorspronkelijke functie van het gebouw, dan maar door herbestemming. En dankzij het Verdrag van Faro kan ik verlatenheid ook wel op mijn buik schrijven: ‘Erfgoed is van en voor iedereen’. Kan ik dan maar beter stoppen als erfgoedzorger? Zijn verval en verlatenheid echt niet verenigbaar met goede erfgoedzorg?

Het opvallende is dat als je collega-erfgoedzorgers spreekt velen van hen bekennen het ook geweldig te vinden om door vervallen en verlaten gebouwen te dwalen. Ook schrijvers en kunstenaars hebben de bijzondere charme van verval opgemerkt. Auguste Rodin heeft de uitspraak gedaan dat de ruïne van een ding mooier is dan het ding zelf. De schilders van de romantiek waren zich bij uitstek bewust van de esthetische kwaliteiten van verval. De waarde van verval is meer dan louter een esthetische waarde. Het maakt ons bewust van het verstrijken van de tijd. 

Maar in de professionele erfgoedzorg wordt de waardering van erfgoed vrijwel uitsluitend gedefinieerd in wetenschappelijk-inhoudelijke termen. In de waardestelling voor monumenten wordt wel waarde toegekend aan (architectuur)historische waarden, bouwhistorische waarden en ensemblewaarden, maar niet aan waarden als schoonheid of sociaal-maatschappelijke waarde. Aan de kwaliteit van verval wordt in de monumentenzorg al helemaal geen waarde toegekend, met als gevolg dat deze kwaliteit in wezen vogelvrij is verklaard.

Niet verwonderlijk dus dat de monumentenzorg zeer effectief is geworden in het opknappen van vervallen en verlaten gebouwen. Nieuwe aanwijzingsprogramma’s zoals die voor gebouwen uit de periode 1850-1940 en De Nieuwe Hollandse Waterlinie brachten een fantastische collectie vervallen en verlaten gebouwen in de schoot van monumentenzorg. Maar dankzij het mantra ‘behoud door ontwikkeling’ is het merendeel hiervan in een mum van tijd opgepoetst tot levendige en uiterst functionele gebouwen.

En als een gebouw dan toch als ruïne behouden mag blijven, dan zijn het nog steeds de rationele argumenten die de boventoon voeren. In de brochure ‘Een toekomst voor kasteelruïnes’ (2012) benadrukt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed toch vooral dat een laissez-faire-aanpak leidt tot onherroepelijk verlies van materiaal. Het verwijderen van begroeiing daarentegen verhoogt de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de ruïne. Resultaat van deze goedbedoelde adviezen is dat veel Nederlandse ruïnes er tegenwoordig bijstaan als een kale klomp baksteen op een strak gemaaid biljartlaken.

Maar wil ik dan dat ruïnes door de tand des tijds voorgoed verloren gaan? Nee, natuurlijk niet. Tenminste, niet altijd. Maar er zijn andere benaderingen mogelijk waardoor mensen weer vaker van verlaten en vervallen gebouwen kunnen genieten. Allereerst zijn er in Nederland nog genoeg historische, onhandige gebouwen te vinden die helemaal niet zo behoudenswaard zijn. Menig 19e of 20e eeuws kloosterbouw zal aanzienlijk aan schoonheid winnen door een gezonde dosis verwaarlozing.

En bij de gebouwen die al flink tot ruïne vervallen zijn moeten we niet meer zo paniekerig doen over het verlies van enig historisch materiaal. De meeste zijn immers toch al meerdere keren opgeknapt. Het recept is hier: een stukje opmetselen, de natuur langere tijd haar werk laten doen en dan opnieuw een stukje opmetselen. Kortom, onderhoud met een grotere tijdsinterval daartussen om het verval haar magische werk te laten doen. En weg met die geasfalteerde parkeerplaats en het grote informatiebord! Laat er een ultieme beloning zijn voor de bezoeker die er wel moeite voor doet.

Door recente ontwikkelingen begin ik zelfs een beetje te geloven dat ik misschien toch niet zo’n slechte erfgoedzorger ben. Want mede door het verdrag van Faro begint het perspectief op de erfgoedzorg zich te verbreden. Niet meer het behoud van het monument staat centraal, maar erfgoed als bron voor de verbetering van kwaliteit van leven. Met ruimte voor het perspectief van de burger naast dat van de expert. Misschien is er zelfs ruimte voor mijn perspectief…